
Jurisprudentie
AG1642
Datum uitspraak2003-05-27
Datum gepubliceerd2003-06-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200317/RO en C0200318/RO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200317/RO en C0200318/RO
Statusgepubliceerd
Indicatie
[geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] heeft in de door hem ingestelde civiele procedure hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] gevorderd tot betaling van schadevergoeding.
(..) Het strafvonnis van de rechtbank is volgens [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] niet voldoende grondslag voor de aanname dat [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] zich respectievelijk aan onrechtmatige daad c.q. uitlokking daarvan hebben schuldig gemaakt.
Uitspraak
typ. BH
rolnrs. C0200317/RO en C0200318/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 27 mei 2003,
gewezen in de niet gevoegde zaken van:
(rolnr. C02/00317)
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant bij exploit van dagvaarding van
29 november 2001,
procureur: mr. J.W. Weehuizen,
- tegen -
[GEïNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.C.M. van der Ven,
en
(rolnr. C02/00318)
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellante bij exploit van dagvaarding van
29 november 2001,
procureur: mr. J.W. Weehuizen,
- tegen -
[GEïNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.C.M. van der Ven,
op het door beide appellanten, ieder voor zich, ingestelde hoger beroep tegen de door de rechtbank te Roermond in de zaak onder zaaknr./rolnr. 42427/HA ZA 01-22 gewezen vonnissen van 13 augustus en 30 augustus 2001 tussen appellanten als gedaagden in eerste aanleg en geïntimeerde als eiser
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen van 13 en 30 augustus 2001. Het tussenvonnis van de rechtbank van 8 maart 2001, waarbij een comparitie van partijen werd gelast, bevindt zich uitsluitend in het procesdossier van geïntimeerde.
2. Het geding in hoger beroep
Het hoger beroep is door elk van beide appellanten tijdig ingesteld.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende, voor uitspraak overgelegde en als hier ingelast te beschouwen stukken:
in de zaak C02/00317
- de namens appellant, verder te noemen [appellant], uitgebrachte appeldagvaarding;
- de memorie van grieven van [appellant];
- de memorie van antwoord van geïntimeerde, verder te noemen [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak];
in de zaak C02/00318
- de namens appellante, verder te noemen [appellante in gevoegde zaak], uitgebrachte appeldagvaarding;
- de memorie van grieven van [appellante in gevoegde zaak];
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak].
In beide zaken hebben de partijen arrest gevraagd. Het hof zal de zaken tezamen behandelen.
3. De gronden van het hoger beroep
[appellant] en [appellante in gevoegde zaak] voeren tegen de vonnissen, waarvan beroep, ieder dezelfde, gelijkluidende grieven aan:
GRIEF 1
Ten onrechte overweegt de rechtbank in het vonnis van 13 augustus 2001 dat het vonnis in de strafzaak tegen [appellant] het bewijs oplevert dat [appellant] [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] zwaar heeft mishandeld en daarmede vaststaat dat [appellant] zich aan een onrechtmatige daad zoals bedoeld in art. 6:162 BW heeft schuldig gemaakt.
Eveneens ten onrechte overweegt de rechtbank dat daar-mede ook de uitlokking van onrechtmatige daad door [appellante in gevoegde zaak] vaststaat. [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] hebben, getuige hun verklaringen in proces-verbaal van politie, ontkend zich aan strafbaar handelen schuldig te hebben gemaakt en [appellant] heeft aangegeven slechts één klap als reactie op de bedreiging van de zijde van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] te hebben gegeven, terwijl [appellante in gevoegde zaak] van een en ander helemaal geen kennis heeft kunnen nemen, omdat zij elders in het betrokken huis verbleef en televisie keek.
GRIEF 2
Ten onrechte overweegt de rechtbank dat [appellant] tot tegenbewijs moet worden gehouden. Het strafvonnis van
de rechtbank is volgens [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] niet voldoende grondslag voor de aanname dat [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] zich respectievelijk aan onrechtmatige daad c.q. uitlokking daarvan hebben schuldig gemaakt. De belastende getuigenverklaringen stammen immers van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] als slachtoffer zelf en zijn partner en deze omstandigheden zouden van invloed moeten zijn op de waardering van de kracht van deze verklaringen nu daar immers de verklaringen van [appellant] en de onafhankelijke verklaringen van [appellante in gevoegde zaak] tegenover staan.
GRIEF 3
Ten onrechte overweegt de rechtbank in het beroepen vonnis van 30 augustus dat [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] niet in het opgedragen tegenbewijs zijn geslaagd. Ten onrechte immers wordt door de rechtbank meer waarde gehecht aan de verklaringen van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] als slachtoffer en zijn partner, terwijl zowel [appellant] als [appellante in gevoegde zaak] overeenkomstig gedetailleerd consistent en plausibel bij enquete conform eerdere verklaringen in het proces-verbaal van politie verklaren.
Zowel [appellant] als [appellante in gevoegde zaak] zijn van mening dat de gestelde onrechtmatige daad onvoldoende is komen vast te staan en dientengevolge de uitlokking tot onrechtmatige daad evenmin is komen vast te staan.
GRIEF 4
Ten onrechte overweegt de rechtbank dat de uitlokking
van onrechtmatige daad door [appellante in gevoegde zaak] is komen vast te staan. Ook al zou de onrechtmatige daad van [appellant] rechtens komen vast te staan, quod non, dan nog is separaat daarvan niet aangetoond en bewezen dat [appellante in gevoegde zaak] zich aan uitlokking daarvan heeft schuldig gemaakt. [appellante in gevoegde zaak] ontkent immers [appellant] te hebben aangemoedigd
en geeft zelfs aan niet op de locus delicti aanwezig
te zijn geweest.
GRIEF 5
Indien echter al zou komen vast te staan dat zij de door [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en zijn partner aangegeven woorden zou hebben geroepen, dan nog is dat op de hele gang van zaken niet van invloed geweest en niet zo relevant dat dit verbale handelen als uitlokking van onrechtmatige daad zou kunnen worden gekwalificeerd.
De rechtbank gaat daarbij volkomen voorbij aan de stellingen van [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] dat de gestelde schade van materiële en immateriële aard niet het gevolg van het opgelopen letsel zijn, doch in ieder geval gedeeltelijk hun oorzaak vinden in pré-existente factoren, namelijk het vliegtuigongeval dat [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] enkele jaren geleden in Spanje is overkomen en ten gevolge waarvan hij toen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
[appellant] en [appellante in gevoegde zaak] stellen zich op het standpunt dat de thans gestelde mishandeling niet tot de gestelde schade heeft geleid.
[appellant] en [appellante in gevoegde zaak] concluderen beiden dat het hof de vonnissen van de rechtbank te Roermond van 13 augustus 2001 en 30 augustus 2001 onder zaaknummer 42427/HA ZA 01-22 zal vernietigen en opnieuw recht doende de vorderingen van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] als ongegrond en onbewezen zal afwijzen, althans [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] daarin niet ontvankelijk zal verklaren, met veroordeling van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] heeft in beide zaken de grieven bestreden en concludeert dat het hof de vonnissen, tussen partijen
op 13 en 30 augustus 2001 gewezen door de rechtbank te Roermond, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig met aanvulling en verbetering van gronden zal bekrachtigen en de respectievelijke appellant/appellante zal veroordelen in de kosten.
4. De beoordeling
in beide zaken
4.1 Tegen de vaststaande feiten zoals door de rechtbank in haar vonnis van 13 augustus onder 2 weergegeven zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het betreft hier de feiten dat [appellant] bij onherroepelijk geworden, op tegenspraak gewezen vonnis van de rechtbank te Roermond van 20 december 2000 - terzake van het door hem op 21 december 2000 opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] - veroordeeld werd tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende;
- [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en ([voornaam]) [appellante in gevoegde zaak] - appellante - zijn ex-echtelieden. Op 21 september 2000 's avonds bevond [appellante in gevoegde zaak] zich ten huize van de door [appellant] bewoonde woning te [woonplaats]. Op die avond heeft [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] zich, in gezelschap van een zus van [appellante in gevoegde zaak] (welke zus genaamd is [zuster appellante in gevoegde zaak]) naar die woning begeven alwaar [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] [appellante in gevoegde zaak] wenste te spreken. Toen [appellant] de voordeur geopend had is er tussen hem en [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] een woordenwisseling ontstaan en een handgemeen, waarbij [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] letsel heeft opgelopen.
- In de door de rechtbank Roermond behandelde strafzaak tegen [appellant] is [appellant] schuldig verklaard aan het plegen van zware mishandeling - het opzettelijk toebrengen aan [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] van zwaar lichamelijk letsel, door [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] met dat opzet in het gezicht te slaan en, terwijl deze op de grond lag, in het gezicht en/of tegen het hoofd te trappen - en bovendien opzettelijke en wederrechtelijke beschadiging van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] auto. De rechtbank heeft [appellant] bij op tegenspraak gewezen vonnis van 20 december 2000 terzake van die strafbare feiten veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, welk vonnis onherroepelijk is geworden.
- [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] heeft in de door hem ingestelde civiele procedure hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] gevorderd tot betaling van schadevergoeding (ƒ 25.000,-- bij wege van voorschot en voor het overige nader op te maken bij staat), te vermeerderen met rente en kosten. Nadat een comparitie van partijen was gehouden heeft de rechtbank te Roermond bij vonnis van 13 augustus 2001 [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] ieder toegelaten tot het leveren van bewijs als in dat vonnis omschreven, waarop in totaal vier getuigen zijn gehoord, zowel in enquête als in contra-enquête, waaronder [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] zelf, en ook [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak]. Bij vonnis van 30 augustus 2001 heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] toegewezen.
in de zaak C02/00317 ([appellant]/[geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak])
4.3 ad grief 1
4.3.1 Grief 1 bestaat uit twee gedeelten, waarvan het eerste deel de bewijskracht van het strafvonnis betreft.
Ingevolge het hierop toepasselijke art. 188 WvBRv (oud) - gelijk aan het huidige art. 161 NRv - levert het op tegenspraak gewezen en, naar tussen partijen vaststaat, in kracht van gewijsde gegane strafvonnis dwingend bewijs op van het plegen door [appellant] van zware mishandeling van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak]. Daarmede staat de onrechtmatigheid van dat handelen van [appellant] vast, tenzij - tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, laat de wet toe: art. 151 lid 2 NRv, zoals ook reeds in art. 178 lid 2 BRv (oud) - door [appellant] tegenbewijs daartegen geleverd zou zijn. De rechtbank heeft [appellant] tot dat (tegen)bewijs toegelaten, doch acht hem daarin niet geslaagd.
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank op dit punt, waar het het onrechtmatig handelen van [appellant] betreft (op [appellante in gevoegde zaak] komt het hof hierna nog terug). De ontkenning door [appellant] dat hij zich aan strafbaar handelen schuldig heeft gemaakt - in de strafrechtelijke procedure reeds van de hand gewezen - vindt niet alleen weerlegging in de verklaringen van de getuigen [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en [zuster appellante in gevoegde zaak] [appellante in gevoegde zaak] heeft als partij-getuige volhard bij haar verklaringen tegenover de politie, dat zij, [appellante in gevoegde zaak], van de vechtpartij zelf niets gezien of gehoord heeft), doch ook in die van [appellant] zelve.
Ook zijn bewering in zijn grief dat hij slechts één klap zou hebben gegeven verdient in rechte geen geloof. [appellant] heeft immers ten overstaan van de rechter-commissaris onder ede verklaard te "blijven bij zijn verklaringen, zoals in het strafdossier afgelegd". Het hof ontleent daaraan, uit de verklaringen die [appellant] op 21 september 's avonds, kort na de vechtpartij, en op 22 september 2000, dus daags daarna, tegenover de politie heeft afgelegd:
- (21 september)
dat hij, [appellant], na het openen van de deur, toen [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] naar hem uithaalde, de slag ontweek doch vervolgens zelf [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] enkele kopstoten heeft gegeven; [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] lag gelijk plat op de grond en bleef liggen;
- (22 september)
ik heb inderdaad een paar klappen uitgedeeld;
- (22 september)
"[geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] ...... heeft mij niet echt geraakt. Ik heb zijn slaande bewegingen kunnen afweren. Ik heb namelijk vroeger op boksen gezeten. Dat scheelt veel.
Ik heb hem toen zeker 3 keer op zijn gezicht geslagen met mijn rechtervuist. Ik zag vervolgens dat [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] door deze slagen op de grond viel.
.........
Ik heb hem hierna nog een slag gegeven en toen zag ik dat hij stil op de grond lag. Volgens mij is hij een paar minuten bewusteloos geweest.".
Daarop heeft [appellant] naar zijn zeggen een ambulance laten komen. De na melding op 21 september 's avonds ter plaatse gearriveerde politie heeft geconstateerd dat [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak], die met een bebloed hoofd in een auto werd aangetroffen, de volgende verwondingen had:
X linksboven ontbrak een hoek- c.q. snijtand;
X de linkerwang was nabij het oor gezwollen (ongeveer
zo groot als een ei);
X boven het linkeroog zat onder de wenkbrauw een
snijwond van 1 á 2 centimeter;
X het oogwit van het linkeroog was gezwollen en ernstig
bloeddoorlopen.
De behandelend arts vertelde de politie dat er een oogarts bij moest komen.
De door [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] tegen [appellant] gedane aangifte maakt melding van, onder andere, de volgende verwondingen:
- linkeroog, hoornvlies beschadigd, mogelijkerwijs
gezichtsverlies van 20%. In elk geval deelde de
oogarts mij mede dat het oog nooit meer 100% zou
worden
- diverse kneuzingen aan hoofd en nek
- lichte hersenschudding
- twee voortanden afgebroken uit het tandvlees.
Bij de stukken bevindt zich voorts een brief van de oogarts [oogarts] die, sprekende over zijn patiënt [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak], het geconstateerde (oog)letsel beschrijft als gevolg van een mishandeling van de patiënt op 22 september (het hof gaat ervan uit dat bedoeld is: 21 september) 2000: een orbita bodemfractuur aan de linkerzijde ten gevolge van een directe stomp, en een beschadiging van het linkeroog met een blijvend gezichtsveld-defect over de gehele onderzijde van het gezichtsveld.
De tandarts van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] heeft een kostenbegroting opgesteld voor de "herstelwerkzaamheden na molestatie dd. 21.9.00 betreffende dhr. [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak]" ten bedrage van
ƒ 3.909,--.
Het hof is, mét de rechtbank, van oordeel dat met deze weergave van de gebeurtenissen en de medische/tandheelkundige constateringen, alles in onderling verband beschouwd, de zware mishandeling van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] door [appellant] en de ernst en omvang daarvan niet alleen volstrekt niet door [appellant] zijn weerlegd, maar veeleer worden bevestigd, evenals de onrechtmatigheid daarvan.
Uit niets blijkt dat, al zou [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] aanvankelijk wellicht een dreigende houding hebben aangenomen, tot afweer daarvan een dergelijk gewelddadig optreden (naar eigen zeggen van [appellant] tenminste enkele kopstoten, 3 vuistslagen op [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] gezicht en nog een paar klappen, waarbij [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] op de grond viel en bewusteloos bleef liggen) gerechtvaardigd was. In het strafproces werd het beroep van [appellant] op noodweer(exces) reeds van de hand gewezen.
Het (tegen)bewijs waartoe [appellant] in de civiele procedure werd toegelaten is door hem, als gezegd, op generlei wijze geleverd.
4.3.2 Datzelfde geldt ten aanzien van het door [appellant] te leveren bewijs, dat [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] het ontstaan van het letsel aan zich te wijten heeft: de constateringen door de politie, arts, tandarts en oogarts van de door [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] als gevolg van het - niet te rechtvaardigen - gewelddadig optreden van [appellant] opgelopen kwetsuren, waaronder de beschadiging van het linkeroog als te verwachten blijvend letsel, spreken voor zich.
4.3.3 Grief 1 van [appellant] faalt dus.
Zijn opmerking in die grief over [appellante in gevoegde zaak] maakt dat niet anders, nu [appellante in gevoegde zaak] (slechts) volhardt bij haar stelling dat zij van de vechtpartij niets gezien en niets gehoord heeft.
4.4 ad grief 2 en grief 3
In deze grieven beklaagt [appellant] zich erover dat op hem
de bewijslast werd gelegd tot het leveren van tegenbewijs tegen het strafvonnis.
Andermaal verliest [appellant] hierbij uit het oog, dat de wettelijke regeling aan het op tegenspraak gewezen, onherroepelijk strafvonnis in beginsel volledige (immers dwingende) bewijskracht toekent, en dat daarmede de onrechtmatigheid van zijn handelen is komen vast te staan. [appellant] is echter in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Daarin is hij niet geslaagd. De waardering van het voorhanden bewijsmateriaal is aan de rechter overgelaten.
Te zijner bevrijding beroept [appellant] zich uitsluitend op zijn eigen (partijgetuige-)verklaring en de volgens [appellant] "onafhankelijke" verklaring van zijn medegedaagde [appellante in gevoegde zaak]. [appellante in gevoegde zaak] volhardt er echter bij, dat zij zelf niets ter zake dienende heeft gehoord of gezien. Terecht is en wordt derhalve vastgesteld, dat het tegenbewijs waartoe [appellant] werd toegelaten niet geleverd is.
Daarmede falen ook de grieven 2 en 3 van [appellant], voorzover die zijn zaak betreffen.
Op de positie van [appellante in gevoegde zaak] komt het hof hierna in de zaak C02/00318 terug.
4.5 ad grief 4
Deze grief betreft uitsluitend [appellante in gevoegde zaak] en niet de onrechtmatigheid van het handelen van [appellant]. [appellante in gevoegde zaak] heeft ervoor gekozen in hoger beroep een afzonderlijke procedure te voeren, waarin [appellant] geen procespartij is.
In de onderhavige zaak van [appellant] tegen [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] wordt derhalve deze vierde grief, voorzover [appellant] zich daarop beroept, ten onrechte en in ieder geval tevergeefs aangevoerd, en kan deze niet slagen.
4.6 ad grief 5
Ook deze grief van [appellant] moet van de hand gewezen worden.
4.6.1 Uit de constatering van politie, oogarts en tandarts betreffende het voor de onderhavige zaak relevante letsel, de aard en de ernst daarvan en de tijdstippen waarop [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] per ambulance - welke ambulance overigens naar eigen zeggen van [appellant] op [appellants] verzoek werd opgeroepen - werd afgevoerd naar het ziekenhuis blijkt genoegzaam het verband daarvan met de mishandeling die kort tevoren had plaatsgevonden.
Uit niets blijkt van enige constatering van reeds eerder dan door de mishandeling van 21 september 2000 ontstaan en nog aanwezig oogletsel, dat wil zeggen oogbeschadiging die leidde tot (zelfs blijvende) zichtbeperking, hersenschudding, voorts afgebroken tanden etc. Bewijs dat [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] als gevolg van een vroeger ongeval reeds lijdende was aan de in de nacht van 21 op 22 september 2000 bij de komst van de politie en vervolgens in het ziekenhuis/door medici vastgestelde letsels en te verwachten gevolgen daarvan is door [appellant] volstrekt niet aangevoerd en wordt door [appellant] zelfs niet aangeboden. [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] heeft de beweringen van [appellant] op dit punt in eerste aanleg als partij-getuige en nadien in hoger beroep bij zijn memorie van antwoord gemotiveerd betwist en ontkend, dat hij van een (vlieg-)ongeval op een eerder tijdstip enig (blijvend) letsel had overgehouden.
4.6.2 Het hof gaat dan ook aan deze door [appellant] naar voren gebrachte, doch door hem in het geheel niet in concreto toegelichte bewering (zo stelt [appellant] zelfs niet om welk letsel - zó er destijds bij een ongeval
al enig letsel zou zijn opgetreden dat op 21 september 2000 nog een rol zou kunnen spelen - het zou gaan) als onvoldoende deugdelijk onderbouwd voorbij, en moet ook
op dit punt zijn grief worden verworpen.
4.7 Ten aanzien van [appellant] dienen derhalve, nu al zijn grieven falen, met inachtneming van het hiervóór overwogene, de vonnissen van de rechtbank te Roermond van
13 augustus en 30 augustus 2001 worden bekrachtigd, voorzover deze zijn veroordeling (resp. tot bewijslevering door hem en tot schadevergoeding, en betaling van rente en kosten) betreffen.
In de zaak C02/00318 ([appellante in gevoegde zaak]/[geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak])
4.8 ad grief 1 (eerste alinea)
Hetgeen [appellante in gevoegde zaak] aanvoert in de eerste alinea van grief 1 moet worden verworpen, op dezelfde gronden als die welke het hof hiervoor onder 4.3.1 heeft overwogen.
Overigens negeert ook [appellante in gevoegde zaak] in haar grief ten onrechte de uitdrukkelijke bepaling in de wet, dat het hier gaat om dwingend bewijs.
In zoverre faalt deze grief.
4.9 ad grief 1 (voor het overige), grief 2 en grief 3
Een andere vraag is, of met hetgeen hiervoor onder 4.8 werd overwogen, ook de uitlokking door [appellante in gevoegde zaak] van de onrechtmatige daad van [appellant] is komen vast te staan.
4.9.1 Zoals hiervoor onder 4.3 en 4.4 van dit arrest overwogen, is terecht de bewijslast van het tegenbewijs tegen de strafrechtelijke uitspraak bij [appellant] gelegd, en heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het (tegen)bewijs door [appellant] niet geleverd is.
Voorzover [appellante in gevoegde zaak] in haar grieven 1 tot en met 3 betoogt dat de onrechtmatige daad van [appellant] onvoldoende is komen vast te staan en/of dat ten onrechte het tegenbewijs daartegen aan [appellant] werd opgedragen en deze ten onrechte niet in dat bewijs geslaagd werd geacht, kunnen haar grieven dus niet slagen.
4.9.2 Niet gesteld of gebleken is echter dat er (ook) jegens [appellante in gevoegde zaak] strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden, die geleid heeft tot een op tegenspraak gewezen en onherroepelijk geworden strafrechtelijke veroordeling van [appellante in gevoegde zaak]. Het hof begrijpt uit de stellingen van partijen en uit de stukken dat zulks niet het geval is. Voorts stelt het hof vast, dat in meervermeld strafvonnis van de rechtbank Roermond van 20 december 2000 [appellante in gevoegde zaak] in het geheel niet wordt genoemd, en [appellante in gevoegde zaak] ook niet in de verklaringen van [appellant] voorkomt als persoon die hem tot zijn gewelddadige optreden jegens [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] zou hebben aangezet c.q. daarbij een actieve rol heeft vervuld. Blijkens het proces-verbaal van de politie werd zij uitsluitend als getuige aangemerkt, en niet als (mede-)verdachte.
4.9.3 De grieven strekken er evenwel - afgezien van de eerste zin van grief 2 , waarvan het betoog door het hof reeds is verworpen - niet toe aan te voeren dat de rechtbank de bewijslast anders had moeten verdelen: [appellante in gevoegde zaak] klaagt in beroep alleen over de waardering door de rechtbank van de getuigenverklaringen.
De vraag moet daarom beantwoord worden of, tegenover de stellige verklaringen van de getuigen [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] (partij-getuige) en [zuster appellante in gevoegde zaak] omtrent het optreden van [appellante in gevoegde zaak] op de bewuste avond van 21 september 2001 de getuigenverklaringen van [appellant] en [appellante in gevoegde zaak] (partij-getuige) zelf, in samenhang met het overige bewijsmateriaal, voldoende overtuigen dat [appellante in gevoegde zaak] niet de verwijten treffen die haar in deze - civiele - procedure worden gemaakt.
4.9.4 De stelling van [appellante in gevoegde zaak] in haar tweede grief dat haar verklaring(en) als onafhankelijke verklaringen zouden moeten worden aangemerkt, wijst het hof van de hand. Voorzover het haar eigen positie betreft (in eerste aanleg was zij mede-gedaagde) heeft zij te gelden als partij-getuige, voor wier verklaring art. 213 lid 1 Rv. (oud), gelijk aan art. 164 NRv., geldt.
Zelf heeft zij - hoewel zij betrekkelijk kort na 21 september (op 4 oktober 2000) aan de politie heeft verklaard dat zij nadat de deur was opengedaan en zij een hoop geschreeuw hoorde, is gaan kijken en aan de deur is geweest - in haar overige verklaringen telkens naar voren gebracht, ook toen zij door de rechter-commissaris onder ede werd gehoord, dat zij zelf niets gehoord en niets gezien heeft van hetgeen er buiten gebeurde, c.q. "niets daarvan heeft meegekregen" en "van niets weet", buiten hetgeen zij na de vechtpartij van anderen had vernomen.
[geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en [zuster appellante in gevoegde zaak] daarentegen hebben beiden, in hun getuigenverklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris, gedetailleerd en in grote lijnen gelijkluidend, verklaard - zakelijk weergegeven - dat [appellante in gevoegde zaak] (in de gang) naar voren is gekomen en nadat [appellant] de deur opengemaakt had, voor of bij het begin van de vechtpartij heeft geroepen: "([voornaam],) sla ze kapot, sla ze kapot".
De eigen (partij-)getuigeverklaring van [appellante in gevoegde zaak], die niet alleen niet méér inhoudt dan - kort gezegd - dat zij zelf niets gezien en niets gehoord heeft, doch die bovendien geen steun vindt in het overige bewijsmateriaal (integendeel: waartegenover twee verklaringen staan van getuigen die blijkens de inhoud daarvan wél verklaren omtrent hetgeen zij bij de bedoelde gebeurtenissen zelf gezien en zelf gehoord hebben) is rechtens onvoldoende om de stellingen van [appellante in gevoegde zaak] ten aanzien van de toedracht en haar rol daarbij te staven. De verklaring(en) van [appellant], waarop [appellante in gevoegde zaak] zich beroept, houdt/houden niets in dat tot deugdelijke weerlegging van hetgeen [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en [zuster appellante in gevoegde zaak] als getuigen in rechte hebben verklaard kan strekken: [appellant] heeft zich ten aanzien van de volgens [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en [zuster appellante in gevoegde zaak] [appellante in gevoegde zaak] door [appellante in gevoegde zaak] vervulde actieve rol en eventuele details daarvan in het geheel niet uitgelaten en verwijst slechts naar [appellantes in gevoegde zaak] eigen verklaringen.
De grieven 1, 2 en 3 van [appellante in gevoegde zaak] falen daarom: de rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat (ook) [appellante in gevoegde zaak] onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant] - wiens bepaald niet onberispelijke verleden haar bekend was - bij de ontmoeting met [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] met kreten als "sla ze kapot" tot zulke (gewelddadige) actie aan te sporen. Dat zij wellicht (ernstig) onder invloed was van alcoholhoudende drank - zelf zegt [appellante in gevoegde zaak] overigens dat zij wel degelijk aanspreekbaar was - kan haar niet disculperen. Ook naar 's hofs oordeel is de uitlokking door [appellante in gevoegde zaak] van onrechtmatig handelen genoegzaam komen vast te staan. [appellante in gevoegde zaak] heeft van haar stellingen ook geen verder of ander bewijs meer aangeboden.
Daarmede resteren ter bespreking grief 4 en grief 5 van [appellante in gevoegde zaak].
4.10 ad grief 4
Met hetgeen hiervoor onder 4.9.4 werd overwogen is tevens gegeven, dat ook de vierde grief van [appellante in gevoegde zaak] moet worden verworpen. De onrechtmatigheid van haar handelen wordt niet weggenomen door haar blote ontkenning daarvan.
4.11 ad grief 5
In haar laatste grief tenslotte bestrijdt [appellante in gevoegde zaak] dat haar onrechtmatig optreden en dat van [appellant] schade hebben opgeleverd voor [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak].
4.11.1 [appellante in gevoegde zaak] begint haar vijfde grief met aanvoeren dat "indien al zou komen vast te staan dat zij de door [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en zijn partner aangegeven woorden zou hebben geroepen, dat dan nog op de hele gang van zaken niet van invloed is geweest en niet zo relevant dat dit verbale handelen als uitlokking van onrechtmatige daad zou kunnen worden gekwalificeerd".
4.11.2 Terecht heeft de rechtbank in haar vonnis van 13 augustus 2001 onder 5.3 overwogen, dat door [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] mede-daderschap van [appellante in gevoegde zaak] wordt gesteld. Zoals reeds hiervoor overwogen onder 4.9.4 (laatste alinea) en 4.10 van dit arrest is de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen dat (ook) [appellante in gevoegde zaak] onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant] bij de ontmoeting met [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] met kreten als "sla ze kapot" tot zijn gewelddadige actie aan te sporen. Dat [appellante in gevoegde zaak] de tot ernstig letsel leidende kopstoten, vuistslagen etc. niet zelf heeft toegebracht doet daaraan jegens [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] niet af: die aansporing, met de daarbij door [appellante in gevoegde zaak] gebezigde bewoordingen, en de kans dat aldus door [appellant] letsel aan [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] zou worden toegebracht c.q. de ernst daarvan zou worden verergerd, had haar van haar genoemde optreden behoren te weerhouden.
Het hof ziet daarom geen grond [appellante in gevoegde zaak]'s gedrag bij en rond de woordenwisseling en het handgemeen als niet van invloed of niet zo relevant aan te merken.
4.11.3 Grief 5 van [appellante in gevoegde zaak] bestrijdt voorts, dat haar onrechtmatig optreden en dat van [appellant] schade hebben opgeleverd voor [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] als gevolg van diens opgelopen letsel.
4.11.4 Dit onderwerp is reeds ter sprake gekomen onder 4.3.1 van dit arrest, waar het hof de op de avond en nagenoeg ter plaatse van het handgemeen van 21 september 2000 en kort nadien in het ziekenhuis geconstateerde verwondingen van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en de rapportages daarover heeft weergegeven.
De - ook door [appellante in gevoegde zaak] volstrekt niet onderbouwde - bewering dat die aldaar genoemde letsels van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] en de hem daardoor toegebrachte schade niet het gevolg waren van de gebeurtenissen, de mishandeling derhalve, op 21 september 2000 's avonds doch van een hem jaren voordien overkomen vliegtuigongeval, is door [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] gemotiveerd betwist. Tegenover die betwisting, de constatering van de politie en de in het geding gebrachte medische verklaringen (die alle spreken over de mishandeling op 21 september 2000 of daaromtrent en het letsel daarmede in verband brengen) had het op de weg van [appellante in gevoegde zaak] gelegen haar beweringen op dit punt in concreto toe te lichten (zoals welk letsel, van welke aard, wanneer ontstaan c.q. zich gemanifesteerd, waaruit blijkt dat [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] - voorzover er al sprake was van eerder opgelopen letsel - daarvan niet volledig was hersteld), in het bijzonder uiteraard ten aanzien van het oogletsel dat na het handgemeen van 21 september 2000 werd geconstateerd. Ook verder is ten processe niets gebleken van een bij [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] reeds eerder bestaand of bestaan hebbend oogletsel, en [appellante in gevoegde zaak] heeft van dit alles ook geen enkel bewijs aangeboden.
4.11.5 Ook wat [appellante in gevoegde zaak] betreft gaat het hof daarom aan deze grief als onvoldoende deugdelijk onderbouwd voorbij.
in beide zaken voorts
4.12 Aangezien het hof het oordeel van de rechtbank onderschrijft, dat een voorschot van (de tegenwaarde in Euro van) ƒ 25.000,-- geenszins onredelijk voorkomt, leidt het voorgaande tot de slotsom dat, nu de grieven zowel van [appellant] als van [appellante in gevoegde zaak] alle falen, de vonnissen waarvan beroep met inachtneming van hetgeen in dit arrest werd overwogen dienen te worden bekrachtigd.
4.13 Als ook in hoger beroep in het ongelijk gestelde partijen zullen [appellant] en [appellante in gevoegde zaak], ieder in de eigen appelzaak, worden veroordeeld in de proceskosten, zodat als volgt moet worden beslist.
5. De beslissing
Het hof:
in de zaak C02/00317
Bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank te Roermond van 13 augustus 2001 en 30 augustus 2001, waarvan beroep.
Veroordeelt [appellant] in de kosten van dit geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] bepaald op € 308,-- aan verschotten en € 771,-- aan salaris procureur, te betalen aan de griffier van dit hof die daarmede zal handelen zoals bepaald in art. 243 WvBrv.
Verklaart deze uitspraak, voor wat de kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak C02/00318
Bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank te Roermond van 13 augustus 2001 en 30 augustus 2001, waarvan beroep.
Veroordeelt [appellante in gevoegde zaak] in de kosten van dit geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde, tevens geïntimeerde in gevoegde zaak] bepaald op € 308,-- aan verschotten en € 771,-- aan salaris procureur, te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmede zal handelen zoals bepaald in art. 243 WvBRv.
Verklaart ook deze uitspraak, voor wat de kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, De Kok en De Klerk-Leenen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 mei 2003.